Het meer op het terrein van Zweinstein. Het is een kolkend, tientallen meters diep meer. Er leven onderanderen wierlingen en meermensen, en natuurlijk de reuzeninktvis.
Er zijn onder water hele wouden van wiegend, warrig zwart wier en brede moddervlakten die bezaaid zijn met dofglanzende stenen. Er zijn kleine visjes, die langsflitsen als zilveren pijlen. Lichtgroen wier van zo’n halve meter lang, strekt zich uit zover het oog reikt, als een wei van veel te hoog doorgeschoten gras.
In het Grote Meer is er een dorp waar de meermensen wonen. Er staat een grote rots met daarop een aantal meermensen geschilderd, die gewapend zijn met speren en jacht maken op de reuzeninktvis.
Iets verderop staan primitieve stenen huisjes, die groen zien van de algen. Er zitten raampjes in de huizen. Sommige van de huizen worden omgeven door tuintjes van waterplanten en er is zelfs een huisje waar ze een tamme Wierling aan een touwtje voor de deur hebben zitten.
In het dorpje is er ook een soort meermensendorpsplein. Tijdens de tweede opdracht van het toverschool toernooi zong hier een koor van meermensen om de kampioenen naar zich toe te lokken. Bij het dorpsplein staat ook een primitief standbeeld: een gigantische meermand die uit een enorm rotsblok was gehouwen.